Ons aardse bezit Lucas 16:1-13
Om duidelijk te maken hoe wij met onze aardse bezit om moeten gaan, gebruikt de Here Jezus de gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester. In vers 12, noemt de Hij onze aardse goederen en ons geld het bezit van een "ander"! Die ander is niet God, want in tegenstelling daarmee zegt Hij: ..
wie zal u het onze geven, of anders vertaald: ..
wie zal jullie dan geven wat jullie zelf toekomt? (NBV), dat wil zeggen: onze erfenis in de hemelse gewesten.
Die "ander" waarover onze Heiland spreekt is de duivel, de overste van deze wereld, die kan beschikken over alle koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid. (Lucas 4:6) Ook in vers 11 wordt de tegenstelling genoemd tussen de onrechtvaardige Mammon (= bedrieglijke rijkdom) en het ware goed. Zo begrijpen we ook wie bedoeld wordt met de rijke man uit vers 1. Dat is klaarblijkelijk de duivel, die aan het eind van ons leven al het aardse zal opeisen, zelfs ons lichaam.
De Here Jezus noemt ons geld en onze aardse goederen dus het bezit van de duivel. Daarom waarschuwt Hij ons in vers 8 ernstig om met overleg te werk te gaan met ons geld. In het belang van onze kinderen, ja zelfs het hele menselijke geslacht. Wij moeten bedenken wanneer we ons met geld bezig houden, dat daar een onzichtbare macht zijn handen opgelegd houdt. Vroeg of laat komt de duivel zijn bezit opeisen (vers 2), en als wij er dan niet los van zijn, zullen we schade aan onze ziel lijden. De Heiland raadt ons aan met ons aardse bezit vrienden te maken voor de eeuwigheid (vs 9). Wie die vrienden zijn, kunnen we lezen in Lucas 16-22. Daar lezen we dat de engelen Lazarus naar de hemel dragen.
We moeten met onze aardse goederen en geld en eten dus omgaan als met het bezit van een ander, dat elk moment opgeëist kan worden. We leven in bezet gebied, waarin we ons aardse bezit als het ware de duivel kunnen ontroven (zoals de onrechtvaardige rentmeester doet) om er eeuwigheidswaarde voor te verwerven. Van onze overvloed (de olie) en de welvaart (de tarwe) die de satan naar ons toeschuift, kunnen we een deel afzonderen voor de dienst aan onze Here God.
Een voorbeeld hiervan vinden we in Joh. 12:2.'Daar lezen we dat het gezin in Bethanië een maaltijd (de tarwe) aanrichtte voor de Heer, en dat Maria een jaarsalaris besteedde voor parfum (de olie) om onze Heiland te eren. De mensen vinden dat ze verkwistend omgaat met haar bezit: Zomaar in één keer een jaarsalaris wegschenken, met een hoeveelheid parfum, die in een kleine hoeveelheid dezelfde geur verspreid zou hebben. Terwijl er zoveel anders met dat geld gedaan had kunnen worden. Maar ze vergeten waarom het gaat: de goede daad aan de Here Jezus.
Ook wij hebben soms kritiek op de wijze waarop broeders en zusters hun tijd en geld besteden voor de Heer, en vinden we dat ze het eigenlijk anders moeten besteden, meer aan het project dat wij belangrijk vinden. Maar wanneer wij iets doen voor de Here Jezus gaat het niet om het geld of de tijd, die we geven voor de noodlijdende christenen of de zending of het gemeentewerk. De tijd of het geld is alleen maar het middel waarmee we onze Heer en Heiland lof en eer en dank toebrengen. Met de aardse goederen (bezit van de duivel), kunnen we een kostbare geur veroorzaken die het gehele huis (de gemeente en het Vaderhuis) vervuld.
printvriendelijke afdruk